Door de turfwinning in de 18e en 19e eeuw ontstaan grote plassen, waardoor er in het najaar regelmatig sprake is van grote wateroverlast.
Omstreeks 1800 sommeert de overheid de verveners maatregelen te treffen om de water-overlast te beperken door bedijking en drooglegging. Als in 1825 Fryslân voor een derde deel onder water staat ten gevolge van grote overstromingen, worden er kleine waterschappen opgericht. Zij zorgen voor een versnelde uitvoer van de droogmaak-plannen. Voor de bemaling van de poelen en plassen worden tussen 1825 en 1876 ruim tien watermolens rondom Terwispel gebouwd. Zo ontstaan grote en kleine polders met een agrarische bestemming.
Tussen 1884 en 1911 worden de molens weer afgebroken, met uitzondering van de Van der Walmoune bij de Ulesprong. De molen is jaren geleden “ontwiekt”.
Hier, in de bocht van de Nieuwe Vaart, stond de Harnemoune (harne = hoek). Deze is om-streeks 1900 door brand verwoest.
De molens van de Vierpolders, Atlas Eekhof 1848